Ga naar de inhoud
Als het over kwaliteit in dyslexiezorg gaat

NIEUWSBERICHTEN

Wat is de rol van woordlezen, pseudowoordlezen en tekstlezen in het stellen van de diagnose dyslexie?

Bij het vaststellen van dyslexie gaat de voorkeur uit naar een woordleestoets voor leesvloeiendheid als criteriumtest voor het vaststellen van een leesachterstand.
Tekstlezen: Het tekstlezen kan worden getoetst voor verdere beeldvorming. Leerlingen leren lezen om toegang te krijgen tot geschreven taal. Met een tekstleestaak kan in kaart worden gebracht of het leerlingen lukt betekenis te ontlenen aan tekst. Woord- en tekstlezen zijn echter al vroeg in de ontwikkeling twee verschillende vaardigheden. Al vanaf groep 4 hebben de taalvaardigheid wereldkennis van leerlingen invloed op de nauwkeurigheid en het tempo waarmee zij teksten lezen (Kim & Wagner, 2015)*. Lezen op woordniveau vormt de meer pure maat van technische leesvaardigheid. Tekstlezen kan dus niet gelden als criteriumtest voor het vaststellen van een leesachterstand.
Pseudowoordlezen: In tegenstelling tot het PDDB 3.0 wordt er binnen de BVRD geen onderscheid gemaakt tussen woord- en pseudowoordleestesten. Hierdoor is onvoldoende duidelijk of de criteriumtaak bestaande woorden moet bevatten of dat pseudowoorden ook volstaan. Een goede lezer zal zowel bekende woorden als nieuwe woorden (pseudowoorden) vlot kunnen lezen. Vandaar dat het lezen van woorden en pseudowoorden als twee indicatoren van de leesvaardigheid kunnen worden beschouwd. Gezien de sterke samenhang die doorgaans wordt gevonden tussen beide vaardigheden is het aannemelijk dat in de meeste gevallen beide vaardigheden zwak dan wel sterk zijn. Als een van beide (veel) lager is dan 10%, maar de andere boven de 10% valt, moet er door de diagnosticus een verantwoorde en navolgbare klinische redenering gehanteerd worden bij het stellen van de diagnose. Aanwijzingen uit de verklarende diagnostiek die de diagnose dyslexie al dan niet ondersteunen kunnen hier bijvoorbeeld in worden betrokken. In lijn met het PDDB 3.0, waarin wordt gesteld dat in ieder geval het woordlezen in de laagste 10% moet vallen, ligt het voor de hand in gevallen waar geen eenduidig beeld ontstaat, de score op het lezen van bestaande woorden doorslaggevend te laten zijn.

Werkgroep beheer BVRD

*Kim, Y.S.G., & Wagner, R.K. (2015). Text (oral) reading fluency as a construct in reading development: An investigation of its mediating role for children from grades 1 to 4. Scientific Studies of Reading, 19, 224-242. https://doi.org/10.1080/10888438.2015.1007375

Back to top