Ga naar de inhoud
Als het over kwaliteit in dyslexiezorg gaat

NIEUWSBRIEF 18

Interview Pol Ghesquière
Voorzitter ontwikkelgroep brede vakinhoudelijke richtlijn dyslexie

Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de brede vakinhoudelijke richtlijn dyslexie. Pol Ghesquière, hoogleraar orthopedagogiek aan de KU Leuven, is voorzitter van de ontwikkelgroep. Lees het interview, waarin hij onder meer ingaat op de verschillen tussen Nederland en België en zijn rol in de ontwikkelgroep.

Voor wie Pol Ghesquière niet kent een korte introductie. Na zijn studie orthopedagogiek en een bijkomende opleiding psychotherapie ging Pol Ghesquière aanvankelijk werken in een centrum voor familie- en relatietherapie, waarna hij promoveerde op het gebied van gezinsgerichte pedagogische hulpverlening. In 1993 switchte hij naar het domein van leerstoornissen en nam de leerstoel over van professor Wied Ruijssenaars. Zijn onderzoeksagenda richt zich in het bijzonder op ‘personen met een leerstoornis’ (voornamelijk dyslexie, in mindere mate dyscalculie) en op ‘leerlingenbegeleiding en de zorg op school’.

Waarom wilde u graag betrokken zijn bij de ontwikkeling van de brede vakinhoudelijke richtlijn dyslexie?

“Het is bijzonder boeiend om te zien wat er op dit terrein in Nederland leeft en om dat als toeschouwer op de eerste rij te mogen meemaken. Ik ben van mening dat Nederland trendsetter is geweest in het verlaten van de discrepantiebenadering van leerstoornissen, richting een meer descriptieve benadering.
Ik heb mijn rol in de ontwikkelgroep altijd in de eerste plaats als coördinerend en procesbevorderend gezien. Bij het vormgeven van de brede vakinhoudelijke richtlijn dyslexie zijn drie evidenties leidend: de wetenschappelijke evidentie, de praktijkevidentie en de ervaringen van betrokken cliëntgroepen. Vanuit mijn persoonlijke situatie heb ik met die drie verschillende perspectieven ervaring. Ik ben zelf onderzoeker. Dat helpt om te kunnen inschatten of de ontwikkelgroep in lijn is met wat op dit moment state of the art is in het onderzoek en de wetenschap rondom dyslexie.
Ook over de praktijk kan ik wel wat zeggen, aangezien ik altijd heb geprobeerd om in mijn eigen vakgebied ook klinisch actief te zijn. Binnen de faculteit hebben we een eigen praktijkcentrum: PraxisP, waar wij cliënten zien, studenten praktijkervaring opdoen en onderzoek plaatsvindt.”

Is er in Nederland en Vlaanderen voldoende consensus over de wetenschappelijke evidentie?

“Wij kennen het Netwerk Leerproblemen Vlaanderen. Dat is vergelijkbaar met Stichting Dyslexie Nederland (SDN) in Nederland, maar richt zich op leerproblemen in brede zin. Wat de SDN verstaat onder dyslexie komt volledig overeen met de opvatting van het Netwerk Leerproblemen Vlaanderen.
Het grote verschil is dat in Nederland een aantal zaken in de praktijk veel meer gereguleerd en geprotocolleerd is. Zoiets als de richtlijn kennen we in Vlaanderen amper. Ik zou haast willen zeggen: het is bij ons een stukje vrijheid blijheid.”

Spreekt de situatie in Nederland u aan?

“Ik ben nogal voor evenwichten. Regels kunnen kwaliteit bevorderen. Maar als je regels of een systeem maakt, creëert dat ‘strategisch gedrag’. Mensen zijn wat dat betreft heel creatief. Voorzie in een vergoeding voor kinderen die aan bepaalde regels voldoen, en je ziet dat er plots meer kinderen aan die criteria voldoen…
In sommige bronnen lees ik dat er in Nederland twaalf procent personen met dyslexie zijn. Dan moet er zoiets zijn als ‘strategisch gedrag’. En let wel: ik veroordeel dat niet per se. Iedere individuele diagnosticus is begaan met een individueel kind. Natuurlijk probeer je het beste voor dat kind gedaan te krijgen. Als ik bepaalde zaken gedaan moet krijgen, benut ik het systeem ook maximaal voor mijn cliënten. Het gedrag heeft denk ik in ruime mate te maken met de vergoede zorg, die is gekoppeld aan de EED-diagnose en aan de extra maatregelen die scholen toekennen op voorwaarde dat er een diagnose gesteld is.”

Wat wordt er in Vlaanderen gedaan voor kinderen met ernstige lees- en spellingsproblemen of dyslexie?

“In principe is zorg voor leerproblemen op school wettelijk voorzien door het zogenaamde M-decreet[1]. Een school moet een zorgcontinuüm uitbouwen en dient maatregelen (vandaar de M) te treffen om leerlingen maximaal toe te laten om het gemeenschappelijk curriculum te blijven volgen (zoals remediëren, differentiëren, compenseren en dispenseren). Maar kinderen met leerproblemen krijgen dikwijls buitenschoolse begeleiding van een logopedist. Die buitenschoolse hulp is hier de pan uit gerezen: ongeveer 20-25 procent van de kinderen in de lagere school maakt er gedurende een bepaalde periode gebruik van. Ouders moeten dat in principe zelf betalen. Maar als je op school niet krijgt waar je recht op hebt of wat je nodig hebt, dan zoek je het als ouder elders.”

Wat doen scholen eraan?

“Voor kinderen met een leerstoornis is individuele remediëring noodzakelijk. Dat gebeurt in onze scholen veel te weinig. Vroeger kenden wij taakleerkrachten, die individueel of in kleine groepjes remediërend onderwijs gaven, maar dat systeem is afgekalfd. Er is inmiddels wel weer geprobeerd om de expertise terug te brengen naar de scholen. Er zijn zorgcoördinatoren aangesteld, maar we zien grote kwaliteitsverschillen in de manier waarop deze functie wordt ingevuld.”

Vlaamse en Nederlandse kinderen gaan steeds slechter lezen. Hoe kijkt u daar tegenaan?

“Ik heb hier zelf geen onderzoek naar gedaan, maar ken uiteraard wel de internationale studies hiernaar. In de meeste van die studies gaat het vooral om begrijpend lezen en als dyslexie-experts focussen wij natuurlijk vooral op de techniek. Als we de technische moeilijkheden die kinderen bij lezen ervaren, kunnen overwinnen, is er vaak geen sprake meer van begrijpend leesproblemen. Ik denk dat oefentijd hiervoor de basis is. Er wordt minder gelezen, zowel op school als daarbuiten. Met alle man en macht, en met alle technieken die voorhanden zijn, moeten we kinderen verleiden om meer te lezen.”

Heeft u de indruk dat de rol van zorgprofessional aan het veranderen is?

“Ik kom uit de gezinsgerichte pedagogische hulpverlening. Leerproblemen hebben grote impact op de thuissituatie en hebben psychosociale gevolgen. Daarom blijf ik ervoor pleiten: houd contact met de ouders, en werk ook in afstemming met de school. Als je als behandelaar geen oog hebt voor de schoolse context en het gezin, ga je minder effect hebben, ook al doe je wetenschappelijk gezien de juiste dingen wat leesremediëring betreft. Samen moet je kijken hoe je bij het kind het onderste uit de kan kunt halen.”

Tot slot: wanneer mogen we de brede vakinhoudelijke richtlijn verwachten?

“We zetten alle tanden bij om de publicatie deze zomer af te hebben, zodat er volgend schooljaar mee kan worden proefgedraaid. Laten we hopen dat we dit ook kunnen laten doorsijpelen in Vlaanderen. Als we dit in Nederland kunnen, waarom kunnen wij dat dan niet? Maar goed, wij zijn niet zo tuk op regeltjes hè…?”

[1] https://onderwijs.vlaanderen.be/nl/grote-lijnen-van-het-m-decreet

Back to top