Ga naar de inhoud
Als het over kwaliteit in dyslexiezorg gaat

NIEUWSBRIEF 32

Beschouwingen van Peter de Jong

Peter de Jong, hoogleraar orthopedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam en lid van de WARD, ging onlangs met emeritaat. Hoe kijkt hij terug op de ontwikkelingen die zijn vakgebied in de afgelopen pakweg 25 jaar kenmerkten? En wat zijn volgens hem belangrijke thema’s die nu aandacht verdienen?

U bent opgeleid als psycholoog en via omzwervingen in de orthopedagogiek terecht gekomen. Waardoor werd u aangetrokken?
‘Het is erg leuk dat je in de orthopedagogiek met zo’n duidelijke beroepsgroep te maken hebt waartoe je je moet verhouden, waaraan je schatplichtig bent en die je goed moet informeren over ontwikkelingen in de wetenschap. Als je een brede belangstelling hebt, kun je in dit vakgebied goed uit de voeten. Zo kun je diverse kanten op, bijvoorbeeld in cognitieve of sociaal-emotionele richting. Je kunt de leerkracht als uitgangspunt nemen of juist het kind en je kunt ook de ouders erbij betrekken. Daarnaast is er ruimte voor fundamenteel en toegepast onderzoek. Die veelzijdigheid maakt het vak boeiend. Zelf heb ik me binnen de orthopedagogiek hoofdzakelijk beziggehouden met het terrein van de onderwijsleerproblemen. Dat raakt ook aan beleid en heeft een zekere actualiteit, zeker als het over dyslexie gaat.’

Wat waren afgelopen 25 jaar belangrijke ontwikkelingen in uw vakgebied?
‘Als ik me tot het lezen beperk, zie ik onder andere dat er in de tijd waarin ik begon weinig oog was voor leesvloeiendheid. De snelheid van lezen was van ondergeschikt belang. Dat had er alles mee te maken dat de onderzoekagenda werd bepaald door wetenschappers uit Engelstalige landen; in het Engels is het moeilijk om woorden foutloos te lezen en dat kreeg dus de meeste aandacht. In de loop van de jaren is die focus verschoven onder andere doordat er meer aandacht kwam voor de verschillen tussen kinderen die leren lezen in diverse orthografieën. Toen bleek ook dat traag blijven lezen kenmerkend is voor alle kinderen met dyslexie, ongeacht orthografie.
De afgelopen twintig jaar is veel onderzoek gedaan naar kinderen met een familiair risico op dyslexie. Dat onderzoek is belangrijk geweest voor een breder begrip van het ontstaan van ontwikkelingspsychopathologie in het algemeen en van dyslexie in het bijzonder. Waar men voorheen vooral zocht naar de heilige Graal – dé oorzaak van dyslexie – weten we inmiddels dat er altijd meer oorzaken zijn die de ontwikkeling van dyslexie bepalen. Mede door het onderzoek naar familiair risico op dyslexie begrijpen we comorbiditeit beter.
Uit diverse overzichtsstudies blijkt dat kinderen met dyslexie vaker angstig of depressief zijn. Voor de sociaal-emotionele consequenties van dyslexie is zeker de laatste tien jaar meer aandacht gekomen. Er is ook meer interesse in hoe kinderen omgaan met de consequenties van problemen met lezen en spellen.’

Wat betekent dat laatste punt voor de praktijk en voor de dyslexiebehandeling?
‘Ik zou graag zien dat dyslexiebehandelingen deel uitmaken van een groter geheel, van een breed zorgaanbod. Want je kunt een kind natuurlijk een dyslexiebehandeling geven, maar het is verstandig om ook oog te hebben voor mogelijk bijkomende problematiek zoals angst, faalangst, een laag zelfvertrouwen of depressieve gevoelens. Als dyslexiebehandelaar kun je moeilijk zeggen: sorry, hier doe ik niks aan want dat was de vraag niet… Je moet breed kijken en er oog voor hebben hoe diverse problematieken op elkaar inwerken en kunnen versterken. Daardoor kun je effectiever zijn in de behandeling maar ook de kwaliteit van het leven van het kind verbeteren.’

Zijn behandelaars daar voldoende voor geëquipeerd?
‘Als je wilt dat dyslexiebehandelaars ook sociaal-emotionele problemen aanpakken, moeten zij wel weten hoe ze die problemen moeten aanpakken. Ze moeten dan kennis hebben van verschillende therapievormen zoals bijvoorbeeld cognitieve gedragstherapie of wellicht van autonomie versterkende therapie. Veel mensen die direct na hun afstuderen in een dyslexiekliniek gaan werken, zijn onvoldoende opgeleid om de complexe problematiek die ze tegenkomen goed aan te kunnen. Hierin moeten klinieken dus meer investeren. De dyslexiekliniek die niet in staat is om die meer complexe zorg te geven, loopt het risico zich uit de markt te prijzen. We zien bijvoorbeeld nu al dat de Gemeente Amsterdam veel meer oog wil voor de meervoudige bepaaldheid van allerlei problematieken. Ik denk overigens dat dit het werk ook veel leuker maakt. Als het werk te eenzijdig is, zullen studenten minder interesse hebben om te gaan werken in een instelling die vooral gericht is op dyslexie. Zeker de betere studenten zullen dan zeggen: ik ga niet in een dyslexiekliniek werken, want dat is saai.’

In uw afscheidsrede stelt u dat er de komende jaren veel werk aan de winkel is op het gebied van interventies. Wat bedoel u daarmee?
‘In de Brede Vakinhoudelijke Richtlijn Dyslexie staat letterlijk dat de wetenschappelijke onderbouwing van interventies voor leesvloeiendheid tot dusverre beperkt is. Daarmee zeg ik overigens beslist niet dat we zomaar wat doen. We weten wel iets over diverse werkzame ingrediënten maar het ontbreekt aan een randomised controlled trial (RCT) naar een totale geprotocolleerde behandeling van zeg maar veertig tot zestig sessies zoals die in een bepaalde kliniek wordt gegeven. Want je kunt wel blijven doorgaan met het onderzoeken van kleine stukjes van behandelingen, maar eigenlijk wil je een keer het effect van een hele behandeling onderzoeken. Dat is een wezenlijke vervolgstap. Je ziet dat dergelijk onderzoek bij bijvoorbeeld EMDR of cognitieve gedragstherapie wel is gedaan. Wat mij betreft ligt daar een geweldige opdracht voor de toekomst.’

In diezelfde afscheidsrede pleit u ervoor dat het onderwijs teruggaat naar de basis. Gaan we daarmee dyslexie voorkomen?
‘Die pretentie wil ik niet hebben, maar ik ben het eens met de minister dat er meer aandacht moet komen voor het verwerven van de basisvaardigheden. Als je op alle scholen gewoon goed leesonderwijs geeft, zal het aantal kinderen dat wordt aangemeld voor de vergoede dyslexiezorg best wel eens een stukje kunnen dalen. Wat me in dit verband trouwens bijzonder stoort, is dat er op de pabo zo weinig tijd wordt besteed aan lezen. Er wordt altijd gezegd ‘dat doen we via de nascholing’, maar ik vind dat er op de opleiding zelf meer aandacht nodig is.’

Waar gaat uw eigen aandacht naar uit nu u met emeritaat bent?
‘Het voelt raar als ik alles meteen uit mijn handen zou laten vallen. Samen met Madelon van den Boer ben ik bijvoorbeeld bezig de programma’s Flits! tutorlezen en Rekensprint te onderzoeken. Ik vind het erg leuk om dat voort te zetten. Ook ga ik een aantal fundamentele onderzoeken die ik heb gedaan uitwerken. Fundamenteel onderzoek is belangrijk om op bepaalde gebieden verder te komen; zonder zulk onderzoek loop je het risico in praktijkoplossingen te blijven hangen die soms goed zijn maar vaak te weinig wetenschappelijk gefundeerd. Naast mijn onderzoekswerk blijf ik ook op vrijwillige basis actief in diverse commissies, de WARD en het bestuur van Stichting Dyslexie Nederland. Ik blijf dus nog wel even aan de gang!’

Back to top