Ga naar de inhoud
Als het over kwaliteit in dyslexiezorg gaat

NIEUWSBRIEF 32

Al op kleuterleeftijd mogelijke leesproblemen voorspellen?

We kunnen onvoldoende voorspellen welke kinderen problemen gaan ontwikkelen bij het leren lezen. Daar is simpelweg geen zuivere maat voor. Als het aan hoogleraar Milene Bonte ligt, komt daar binnen enkele jaren verandering in. Dankzij de Vici-beurs die zij in de wacht sleepte, kan haar lab een digitale taak voor kleuters ontwikkelen met fictieve symbolen en klanken. Deze leertaak moet een betrouwbaar beeld gaan geven van het leerpotentieel van het kind. Op basis hiervan kan de leerkracht bepalen of het kind extra ondersteuning nodig heeft. Milene Bonte en Hansje Planjer, manager Zorg en Onderwijs bij de IJsselgroep en lid van de Beleidsadviescommissie van het NKD, gaan erover in gesprek.

Hansje Planjer hoefde niet lang na te denken over de uitnodiging voor een tweegesprek met Milene Bonte. ‘De IJsselgroep is een onderwijsadviesdienst en een zorgorganisatie die onder meer dyslexiezorg en GGZ aanbiedt. De nauwe relatie met het onderwijs is voor ons altijd vanzelfsprekend geweest. Dat is ook wat we met preventieve ‘dyslexiezorg’ doen: we willen heel graag samen met het onderwijs bijdragen aan zo vroeg mogelijke, optimale begeleiding in het onderwijs. Daardoor hebben uiteindelijk minder kinderen een dyslexiebehandeling nodig. Die focus op preventie sluit volgens mij heel mooi aan bij waar jij mee bezig bent, Milene.’

Betrouwbare maat ontbreekt

Vanaf de jaren zeventig zijn er allerlei initiatieven geweest om leesproblemen vroegtijdig te detecteren. ‘Er is vooruitgang geboekt, maar we zijn er nog lang niet. Er is nog geen betrouwbare maat of taak waarmee we goed genoeg kunnen voorspellen welk kind goed gaat leren lezen en welk kind daar meer moeite mee gaat hebben. De taakjes die nu in de kleuterklas gebruikt worden, kijken naar wat een kind op dat moment al weet, bijvoorbeeld  letterkennis. Maar die letterkennis hangt niet alleen samen met het leerpotentieel maar ook met de omgeving waarin het kind opgroeit; het maakt bijvoorbeeld nogal verschil of een kind thuis wel of geen boeken om zich heen heeft’, zegt Milene Bonte, lid van de raad van bestuur van het NKD en hoogleraar aan Maastricht University op het gebied van hersen-, taal- en leesontwikkeling.

Vici-beurs van anderhalf miljoen

Om een nieuwe taak te ontwikkelen, heeft Milene afgelopen jaar een Vici-beurs van anderhalf miljoen euro in de wacht gesleept. Een indrukwekkende prestatie: slechts 34 van de 266 aanvragen werden gehonoreerd. Milene is ‘super blij’ dat het gelukt is. Zij legt uit: ‘Het kost buitengewoon veel tijd en doorzettingsvermogen om deze beurs te krijgen. Uiteraard moet je om te beginnen een zo goed mogelijk voorstel schrijven, maar je moet ook het geluk hebben dat je er een brede commissie mee overtuigt. Zij moeten het onderwerp interessant en belangrijk genoeg vinden.’ Hansje reageert: ‘Ik begrijp wel dat dit onderwerp aanspreekt. Taal en kansengelijkheid zijn momenteel belangrijke thema’s en ook kleuters staan volop in de belangstelling.’

Leerpotentieel in beeld brengen

De uiteindelijke opbrengst van het onderzoek: een digitale leertaak die eind groep 2 wordt afgenomen en waarmee het leerpotentieel kan worden bepaald, specifiek met betrekking tot het leren lezen. Het onderzoek bestaat uit drie deelonderzoeken. Twee deelonderzoeken zijn fundamenteel van aard, bedoeld om individuele verschillen in leertrajecten van kinderen beter  te begrijpen. Het derde is een meer toegepast project, waarin de resultaten van het fundamentele onderzoek worden omgezet in een digitale leertaak die met scholen getest wordt. ‘Die combinatie van fundamenteel onderzoek en het toepassen van inzichten, in samenwerking met gebruikers, is de kracht van dit project. Ik ben er heel erg van overtuigd dat dit de beste manier is om iets nuttigs te ontwikkelen’, zegt Milene.
Het fundamentele onderzoek draait om een aantal nieuw te ontwikkelen leertaken, gericht op het maken van koppelingen tussen fictieve letter-symbolen en klanken. De onderzoekers meten onder meer hoe snel het kind de koppeling maakt,  hoe snel het vooruitgaat, welk niveau het behaalt, en welke hersenprocessen hierbij betrokken zijn. Om geen enkel kind een voorsprong te geven, worden fictieve symbolen gebruikt en geen bestaande letters. Milene: ‘Op basis van de leertaak onderzoeken we leercurves van individuele kinderen. We verwachten dat de leercurve een grote voorspellende waarde heeft voor de leesontwikkeling en dus voor het leerpotentieel van het kind.’

Leercurve als voorspeller

De leertaak wordt afgenomen bij 200 kleuters, aan het eind van groep 2. De helft heeft een familiair risico op dyslexie. Alle kinderen worden vervolgens twee jaar lang gevolgd in de periode waarin de decodeervaardigheden zich verder ontwikkelen. Parallel vindt een tweede, vergelijkbaar onderzoek plaats onder kinderen van zeven en acht jaar die een diagnose dyslexie hebben. Om veranderingen in de hersenen en eventuele problemen in de hersenverwerking in beeld te brengen, worden EEG en MRI-scans gebruikt. Milene: ‘Het idee is dat we met de twee fundamentele projecten echt goed in kaart kunnen brengen welke aspecten van de leercurve van kleuters het meest voorspellend zijn voor het al dan niet ontwikkelen van leesproblemen. Op grond van die data gaan we de leertaak optimaliseren. Tijdens het fundamentele onderzoek zijn de kinderen ongeveer drie kwartier bezig met de taakjes. De uiteindelijke digitale leertaak duurt waarschijnlijk ongeveer 10 à 15 minuten. Die leertaak gieten we in de vorm van een app, die we bij 300 kinderen testen. Een postdoc gaat twee jaar lang hun leesontwikkeling volgen.’

Echt een uitje!

‘Ik vind zo’n leertaak wel een heel formele vorm van leren, terwijl kleuters natuurlijk juist informeel en spelenderwijs leren. Die app lijkt misschien op een spel, maar het is wel een spel dat door anderen bepaald wordt. Voor kleuters is die digitale leertaak misschien minder passend bij hun interessese’, werpt Hansje op. Milene antwoordt: ‘Tijdens het fundamentele onderzoek maken we er voor de kinderen echt een uitje van. Ze mogen een vriendje of vriendinnetje meenemen, ze krijgen een lekkere lunch, er is allerlei entertainment en iedereen in ons team is heel enthousiast en heeft al veel met kinderen gewerkt.’

Motivatie aanboren

‘Mooi, want die motivationele aspecten zijn heel belangrijk hè? Ik ben zelf heel erg van de zelfdeterminatietheorie, waarin het gaat om competentiegevoel, verbondenheid, samen leren en zelf mogen beslissen. Ik ben benieuwd wat de kinderen in jouw onderzoek zelf mogen beslissen. Hebben zij nog ergens iets in te kiezen?’, vraagt Hansje. Milene: ‘Op dit punt hebben we echt de input van kinderen zelf nodig. Misschien willen ze wel bepaalde avatars kunnen kiezen, om maar eens wat te noemen. Wat betreft die motivatie: bij dit onderzoek zijn meerdere experts in game design betrokken waaronder een collega van Universiteit Twente en gamestudio Game Tailors. Het is namelijk heel  belangrijk dat de motivatie bij het leren van de letter-klankkoppeling blijft. We moeten voorkomen dat de kinderen hun motivatie te veel ontlenen aan andere aspecten van het spel, bijvoorbeeld beloning in de vorm van muntjes. Dat zou niet werken.’

Verhelderen van de meerwaarde

‘Kun je straks op basis van deze ene leertaak voorspellen welke kinderen een risico lopen om leesproblemen te krijgen?’, vraag Hansje. Milene hoopt dat natuurlijk wel, maar sluit niet uit dat er wellicht een combinatie van testen nodig is: ‘In het onderzoek nemen we ook gangbare testen af, bijvoorbeeld rondom letterkennis. Zo kunnen we de meerwaarde van de nieuwe digitale leertaak, die meer gericht is op het leerpotentieel, inzichtelijk maken. Ik denk dat dat inzicht belangrijk is, zeker bij kinderen die thuis een minder stimulerende omgeving hebben. Zij kunnen net zo veel leerpotentieel hebben als andere kinderen.’

Behoud van zelfvertrouwen

Uiteindelijk moet de nieuwe digitale leertaak, al dan niet in combinatie met andere testen, duidelijk maken welk kind extra ondersteuning nodig heeft omdat er een risico is op leesproblemen. Milene: ‘Je hoeft dus niet te wachten tot het kind acht of negen jaar is. Mocht een kind uiteindelijk dyslexie blijken te hebben, dan is het gunstig dat de extra ondersteuning eerder is ingezet. De hersenen zijn dan namelijk nog plastischer.’ Hansje voegt daaraan toe: ‘Het zou inderdaad heel mooi zijn als de juiste extra ondersteuning al bij zes of zeven jaar wordt ingezet. In een ver verleden heb ik lesgegeven aan groep 3, 4 en 5. Het is echt sneu voor kinderen als ze niet tot lezen komen. Als je ze eerder de juiste extra ondersteuning in de groep biedt, kun je voorkomen dat zij hun zelfvertrouwen verliezen en gedemotiveerd raken.’

Geen stigma graag

‘Het Nederlandse onderwijs is eigenlijk helemaal niet zo gericht op leerpotentieel; leerkrachten zijn gewend om kinderen te categoriseren’, zegt Milene. ‘Het is belangrijk dat leerkrachten de digitale leertaak níet gaan gebruiken als een nieuwe stigmatiserende maat om kinderen te categoriseren. Voor de implementatie willen we daarom onder andere een teacher toolkit ontwikkelen, met bijvoorbeeld modules over hersenontwikkeling, hersenplasticiteit en individuele verschillen tussen kinderen. We willen dat leerkrachten weten dat leerpotentieel niet vaststaat. Elk kind ontwikkelt zich op eigen manier. Het leerpotentieel laat zien welke ondersteuning een kind nodig zal hebben om te leren lezen.’

Informatie

Vanaf dit najaar vindt u op de website van het M-BIC Taal Lab meer informatie over het onderzoeksproject.

Oproepje: helpt u ook mee?

Het RID en Balans helpen bij het werven van kinderen. Helpt u ook mee om de onderzoekers in contact te brengen met kinderen die het leuk vinden om met dit onderzoek mee te doen? Of wilt u zelf meedenken/bijdragen? Suggesties zijn welkom! Geef ze door via: dyslexie@maastrichtuniversity.nl
Het onderzoek wordt uitgevoerd op drie locaties: Maastricht, Amsterdam en een derde, nader te bepalen locatie op een centrale plek in het land.

Back to top