Ga naar de inhoud
Als het over kwaliteit in dyslexiezorg gaat

NIEUWSBRIEF 26

Praktijk in beeld

OCRN is een aanbieder van dyslexie- en specialistische GGZ-zorg, actief in de noordelijke provincies. Wat kenmerkt de dyslexiezorg van OCRN en wat is er veranderd sinds de invoering van het Protocol 3.0 en de Brede Vakinhoudelijke Richtlijn Dyslexie?

Bij OCRN werken ruim honderd medewerkers. Een klein deel werkt uitsluitend in de dyslexiezorg of in de specialistische GGZ-zorg, een veel grotere groep combineert beide werkvelden. OCRN is actief in de drie noordelijke provincies, maar biedt sinds een paar jaar geen dyslexiezorg meer aan in Friesland. Astrid Menninga, stafadviseur zorginhoud, zegt hierover: ‘Met een gespecialiseerd team willen wij kwaliteit bieden en het protocol en de richtlijn volgen. Voorheen kon dat net met de vergoedingen die we van de gemeenten kregen. Sinds de kwaliteitseisen zijn aangescherpt en de gemeenten minder vergoeden, lukt dat niet meer. Dat vinden we heel jammer.’

Uit de schoolse setting

Astrid vertelt wat de dyslexiezorg van OCRN kenmerkt. ‘Om te beginnen behandelen wij kinderen op onze eigen locaties. We halen ze bewust uit de schoolse setting, waarin ze veel problemen ervaren. Onze locaties zien er heel vrolijk en aantrekkelijk uit. We creëren een fijne, veilige sfeer, waarin de behandelaar een relatie opbouwt met het kind en er in kleine stapjes wordt gewerkt aan zelfvertrouwen, zelfredzaamheid en meer plezier in lezen, spellen en schrijven. Vanuit plezier, vertrouwen en een goede behandelrelatie maak je kinderen ontvankelijk om te gaan leren.’

Samenwerking met ouders en school

Afbeelding van het figuurtje Ocie‘We gaan echt met het kind én de ouders aan de slag’, legt regiebehandelaar Monique van Lingen uit. ‘Wij zien de kinderen één keer per week voor instructie en inoefenen, maar bij dyslexie gaat er het natuurlijk om dat het kind thuis heel veel gaat herhalen. Het is cruciaal dat het kind daarbij de juiste, positieve feedback krijgt. Daarom leiden wij ouders op tot ‘co-therapeut’. Omdat we niet op school werken, is de relatie met de leerkracht vanzelfsprekend anders. Dat staat een goede samenwerking niet in de weg. Bij elk kind zijn er sowieso drie contactmomenten: bij de start, de tussenevaluatie en de afsluiting van de behandeling. Indien nodig en wenselijk wordt er tussendoor ook nog gebeld en gemaild. We hebben ook een aantal behandelaren die regelmatig op scholen komen om algemene voorlichting te geven, bijvoorbeeld over hoe wij werken en hoe we graag zien dat de school omgaat met het oefenen.’

Altijd starten bij de basis

Astrid: ‘We gebruiken de behandelmethode van Braams. Thuis gebruiken de kinderen het computerprogramma Taalblobs, dat hier mooi bij aansluit. De methode van Braams is heel eenvoudig, gestructureerd en helder opgebouwd. Bij spelling beginnen we altijd bij de basis, ongeacht het niveau dat het kind heeft. Daardoor kunnen kinderen snel succeservaringen opdoen, waardoor ook hun zelfvertrouwen toeneemt. De kinderen die een wat hoger instapniveau hebben, gaan sneller door de basis heen. Bij lezen starten we vooral met het terugkrijgen van leesplezier. De kinderen kiezen zelf een boek dat zij leuk vinden om te lezen, liefst net iets hoger dan het niveau dat ze tijdens de diagnostiek hebben behaald (+2 AVI’s). Naast het lezen van tekst zetten we ook in op bijvoorbeeld flitsen van korte en steeds langer wordende woorden. Bij de oudere kinderen kan er tijdens de leesoefeningen ook aandacht worden besteed aan tekstbegrip.’

Afbeelding van het beginscherm van het programma Taalblobs

Impact van protocol en richtlijn

Sinds 1 januari hanteert OCCN het Protocol 3.0 en de Brede Vakinhoudelijke Richtlijn. Monique zegt over de impact daarvan: ‘Op onderdelen zijn de aanmeldeisen strenger geworden. Als een kind voorheen bij technisch lezen niet drie keer een E-score had (maar bijvoorbeeld een D-score), mochten we ook naar E-scores op spelling kijken. Nu mag dat niet meer. Sommige kinderen kunnen daardoor niet meer aangemeld worden voor de vergoede dyslexiezorg. We vinden het belangrijk dat scholen daar goed van op de hoogte zijn. Onze cliëntbeoordelaars hebben sowieso al veel contact met scholen over individuele dossiers. Om meer algemene voorlichting te geven over de veranderingen, schuiven ze nu bijvoorbeeld ook regelmatig aan bij netwerkbijeenkomsten van ib’ers.’

Comorbiditeit

Monique juicht het toe dat er meer mogelijkheden zijn gekomen om kinderen met een comorbide problematiek een dyslexiebehandeling te geven. ‘Bijna geen enkel kind heeft uitsluitend dyslexie. Er zijn vaak ook concentratieproblemen, sociaal-emotionele problemen of andere problemen. Voorheen besteedden we aan dat soort zaken tijdens het intakegesprek altijd al wel aandacht. Je wilt immers een goed en breed beeld krijgen van het kind. Nu doen we dat nog gerichter. Samen met de GGZ-specialisten die we in huis hebben, hebben we bepaald welke verdiepende diagnostiek we kunnen inzetten als er tijdens de intake bepaalde zaken naar voren komen, bijvoorbeeld een extra vragenlijst. Dat zal ook zijn weerslag krijgen in de verslaglegging.’

Verbreding vraagt om professionalisering

Het behandelen van kinderen met comorbiditeit vraagt iets anders van behandelaren. Astrid: ‘Al onze dyslexiebehandelaren krijgen de mogelijkheid om een interne scholing cognitieve gedragstherapie te volgen. Hierin krijgen zij handvatten om beter uit de voeten te kunnen met de comorbiditeit. Ook in de intervisie en supervisie is er aandacht voor dit thema. De samenstelling van de intervisiegroepen is gemengd, zodat bijvoorbeeld ook collega’s met meer ervaring in de specialistische GGZ aanschuiven. Ook in het multidisciplinair overleg is het een actueel thema. Met elkaar kun je reflecteren op de casuïstiek die nu naar voren komt en elkaar adviseren. Dat is een mooie manier om samen te leren. Uiteraard kunnen de regiebehandelaren ook altijd adviseren. Al onze regiebehandelaren werken zowel binnen de dyslexie als de GGZ. Op alle fronten zijn de lijntjes dus kort.’

Meer professionele ruimte goed ontvangen

De verbreding van de doelgroep – en dus ook van de diagnostiek en behandeling – kan er volgens Astrid voor zorgen dat meer medewerkers behouden blijven voor de dyslexiezorg. ‘Voorheen verloren wij veel behandelaren na een aantal jaren aan het GGZ-team. Dat was altijd al wel een dilemma, want je wilt in het dyslexieteam juist de expertise en ervaring met leerstoornissen behouden. Door de verbreding zullen medewerkers meer worden uitgedaagd. Tot nu toe reageren zij erg positief op de grotere professionele vrijheid die zij krijgen.’

Back to top