Ga naar de inhoud
Als het over kwaliteit in dyslexiezorg gaat

NIEUWSBRIEF 14

De inspiratie van Irene Besnard

Irene Besnard is inmiddels bijna tachtig jaar, maar ze is nog niets verloren van haar fascinatie voor dyslexie. Tot dit voorjaar voerde ze behandelingen uit; ontwikkelingen in het veld volgt ze nog steeds met grote interesse.

Hoe bent u in de dyslexiezorg terechtgekomen?

“Als kind woonde ik in de buurt van een revalidatiecentrum. Door de spijlen van het hek keek ik naar de kinderen in een rolstoel of op krukken. ‘Ik kan later van alles en nog wat worden, maar zij niet…’, dacht ik. In mijn hart wist ik dat ik iets met dat gegeven zou gaan doen.
Mijn eerste baan na de kweekschool was een schoolklasje in de Amsterdamse Pijp, waar in een halfjaar tijd drie leerkrachten waren weggepest. Geweldig vond ik het! Hierna maakte ik de overstap naar het mytylonderwijs, waar ik werkte met kinderen met motorische of andere functieafwijkingen. Daar heb ik ongelofelijk veel geleerd. Pas bij een volgende baan, op een medisch opvoedkundig bureau, kwam ik voor het eerst in aanraking met kinderen met lees- en spellingproblemen. Nadat ik in Nigeria een school heb gestart en een aantal jaren bij bij een schoolbegeleidingsdienst heb gewerkt, ben ik in 1984 samen met een collega een dyslexiepraktijk begonnen.”

Wat fascineert u aan dyslexie?

“Bij veel kinderen die dyslexie hebben, zie ik een paradox. Aan de ene kant hebben deze kinderen vaak opvallende talenten, bijvoorbeeld op creatief en sociaal gebied, en tegelijkertijd hebben ze grote tekorten. Ik heb altijd willen begrijpen hoe dat kan, zodat ik hen ook beter kan helpen.
Van nature ben ik een nieuwsgierig mens, dus ik heb veel cursussen gevolgd om de antwoorden te vinden die ik zocht. Reguliere en ook minder reguliere cursussen. Zo kreeg ik bijvoorbeeld meer inzicht in het feit dat bij veel van deze kinderen de linker hemisfeer, van taal en logica, minder sterk ontwikkeld is. Zij denken op een andere manier. Het opnemen en verwerken van informatie gebeurt bij hen ook anders, veel meer via beelden, handelingen en voorstellingen. Iemand als Maria Krabbe noemde deze kinderen om die reden ‘beelddenkers’. Dat paste helemaal bij wat ik in mijn eigen praktijk ook waarnam.”

Hoe paste u dit toe in uw praktijk?

“Ik ben gaan werken met een Amerikaanse methode, waarbij kinderen op een reguliere manier leren lezen en spellen, maar óók wordt gewerkt aan de zintuigen en de (senso)motoriek. Want kinderen met dyslexie hebben daarin vaak tekorten. Als kinderen hun ogen bijvoorbeeld niet goed kunnen fixeren op een woord of een regel niet goed kunnen volgen, belemmert dat het leren lezen. Er zijn allerlei eenvoudige oefeningen waarmee je effectief iets kunt doen aan het visuele systeem.
Bij kinderen die in een particuliere praktijk komen, is vaak al van alles tevergeefs geprobeerd. Door alle faalervaringen staan zij soms stijf van de angst. Een kind met stress leert niks. In mijn behandelingen startte ik daarom altijd met een ontspanningsoefening. Als je daar vijf minuutjes de tijd voor neemt, heb je echt een ander kind voor je. Ook deed ik bewegings- en evenwichtsoefeningen om de integratie tussen de hersenhelften te bevorderen. Opvallend veel kinderen met dyslexie hebben nooit gekropen; bij hen is die integratie op jonge leeftijd nooit goed tot stand gekomen.”

Waarom horen we dit soort geluiden in Nederland zo weinig?

“Dat is eigenlijk heel treurig! Het inhoudelijke debat over dyslexie is decennia overschaduwd door mensen die dyslexie louter als een taal- en fonologisch probleem zien. Gelukkig is er nu ook in Nederland meer aandacht voor het verband tussen leren en bewegen. Denk aan professor Jelle Jolles en professor Eric Scherder.”

Met Nel Hofmeester vertaalde u het boek ‘Positive Dyslexia’. Wat spreekt u hierin aan?

“In Nederland is er een sterke focus op het lees- en spelgedrag van kinderen. Professor Rod Nicolson, de auteur van Positive Dyslexia, kijkt naar het totale neurologische systeem en naar visuele, auditieve en (senso)motorische aspecten. Nicolson heeft ontdekt dat kinderen met een dyslectische aanleg een vertraagde neurologische ontwikkeling hebben. En waar vertraging is, moet je een kind meer tijd geven. Zo simpel is dat. Hij pleit er dus bijvoorbeeld voor dat niet elk kind bij zes jaar moet leren lezen, want daarmee vragen we iets van het kind waar het nog niet aan toe is. Ik ben het daar volledig mee eens, in mijn praktijk heb ik gezien wat de gevolgen zijn. Als je van het kind iets vraagt waar het nog niet aan toe is, voelt het kind zich stom. Dan krijg je een faalangstige leerling, die zijn blijheid, openheid en de wil om te leren is verloren. Vreselijk!”

Wat betekent dat voor scholen?

“Er is meer maatwerk nodig. Het is belangrijk dat scholen aansluiten bij het ontwikkelingsniveau van het kind en pas met systematisch leren lezen beginnen als ze zeker weten dat het kind eraan toe is (visueel en auditief, maar ook wat betreft taalbegrippen, motivatie en executieve functies). Pas dan kunnen zij het leerproces aan zonder te struikelen. Nu ontstaan onnodige drama’s. Waarom denk je dat kinderen in Scandinavische landen pas met zeven jaar gaan lezen? Daar komt dyslexie veel minder voor.”

Aan wie geeft u het estafettestokje door?

“Aan Stephanie Raber. Vanuit eigen ervaring weet ze hoe dyslexie faalangst veroorzaakt, en het gevoel van eigenwaarde en het zelfvertrouwen ondermijnt. Zij heeft samen met Tamara Vreeken de HOI-Foundation opgezet en een programma van tien lessen ontwikkeld voor kinderen met dyslexie tussen 10 en 14 jaar. Een belangrijke bijdrage om kinderen met dyslexie te ondersteunen!”

Back to top