Ga naar de inhoud
Als het over kwaliteit in dyslexiezorg gaat

NIEUWSBRIEF 38

Cognitieve profielen bij kleuters met dyslexie en ADHD

Er is in de loop van de jaren al veel onderzoek gedaan naar kinderen met dyslexie en kinderen met ADHD. In deze onderzoeken werden andere ontwikkelingsstoornissen doorgaans uitgesloten. Silke Kellens promoveerde onlangs op een onderzoek waarin juist die comorbiditeit centraal stond. Dat leverde interessante inzichten op.

Afbeelding bij het onderzoek van Silke KellensSilke is klinisch orthopedagoog, deed de lerarenopleiding en een master neuropsychologie. De combinatie van deze drie opleidingen maakte dat zij dit doctoraatsonderzoek heel graag wilde doen. Zij vertelt: ‘Bij eerdere onderzoeken naar kinderen met dyslexie of ADHD werden andere ontwikkelingsstoornissen veelal uitgesloten, terwijl we bijvoorbeeld vanuit de klinische praktijk weten dat dyslexie en ADHD vaak samen voorkomen. Het weinige onderzoek dat is gedaan naar kinderen met dyslexie én ADHD richtte zich op wat oudere kinderen met een diagnose. Het leek mij interessant en nodig om onderzoek te doen naar jonge risicokinderen en om te kijken hoe zij zich ontwikkelen. Een doctoraatsonderzoek is natuurlijk in de eerste plaats fundamenteel: je wilt beter begrijpen wat er precies gebeurt bij jonge kinderen. Kunnen we al op voorhand zien dat bepaalde kinderen een verhoogde kans hebben om dyslexie en ADHD te ontwikkelen? Uiteindelijk hoop je ook aanknopingspunten te vinden voor interventies, maar zover zijn we nu nog niet.’

Via predictie naar preventie

In de hoedanigheid van promotor was Pol Ghesquière, voorzitter van de Wetenschappelijke Adviesraad Dyslexie van het NKD, nauw betrokken bij Silkes doctoraatsonderzoek. Hij onderstreept dat het onderzoek mooi aansluit bij de Dyslexia Research Collaboration (DYSCO) van de KU Leuven. ‘Met DYSCO proberen we zo goed als mogelijk predictief onderzoek te doen. Die predictie moet leiden tot preventie. Dyslexie blijft een kwetsbaarheid, maar als we er met interventies voor kunnen zorgen dat we kinderen met een risico een voorsprong geven, kan dat helpen om het probleem dat ze ervaren uit te stellen en om de motivatie niet te verliezen. Met die interventies zouden we het liefst al voor groep 3 (in België eerste leerjaar)willen starten.’

Vier onderzoeksgroepen

Silke onderzocht vier groepen vijfjarigen: kleuters met een cognitief risico op dyslexie, kleuters met een gedragsmatig risico op ADHD, kleuters met een risico op dyslexie én ADHD, en kleuters zonder risico. Om het risico op dyslexie te bepalen, is onder meer gekeken naar fonologisch bewustzijn, letterkennis en snel benoemen. Om het risico op ADHD te bepalen, is uitgegaan van een oudervragenlijst, die bijvoorbeeld inging op aandacht, hyperactiviteit en impulsiviteit. Deze kinderen zijn vier jaar lang gevolgd, waarbij niet alleen werd gekeken naar de ontwikkeling van hiervoor genoemde ‘risico-indicatoren’ maar ook naar executieve functies en informatieverwerkingssnelheid. Silke zegt over die twee laatste zaken: ‘Zeker de laatste jaren is in onderzoek onder oudere kinderen naar voren gekomen dat dit gedeelde problemen zouden kunnen zijn tussen ADHD en dyslexie. Wij wilden zien hoe dat bij jonge kinderen zit en hoe zich dat ontwikkelt.’ Silke onderzocht de drie centrale executieve functies, die over het algemeen bij kleuters nog sterk in ontwikkeling zijn: inhibitie (effectief een rem zetten op je gedrag), werkgeheugen (tijdelijk onthouden en manipuleren van informatie) en cognitieve flexibiliteit (snel kunnen schakelen tussen taken of regels).

Ontwikkeling van executieve functies stagneert

De kinderen zijn meerdere jaren gevolgd (van 5 tot 8 jaar). Het functioneren van de kinderen met een risico (op dyslexie, ADHD of dyslexie én ADHD) is vergeleken met de kinderen zonder risico. ‘Op 5-jarige leeftijd zagen we bij kinderen met een risico op dyslexie en kinderen met dubbel risico cognitieve moeilijkheden optreden die kinderen met een enkelvoudig risico op ADHD en kinderen zonder risico niet hadden. Ook zagen we bij deze twee groepen dat de ontwikkeling van de executieve functies gedurende het vierjarige onderzoek anders liep dan verwacht.’ Silke had verwacht dat er tussen het vijfde en achtste levensjaar wel wat differentiatie in de executieve functies zou ontstaan, maar dat blijkt niet het geval. ‘De resultaten tonen aan dat de executieve functies bij deze kinderen niet los van elkaar ontwikkelden. Als een kind uit deze studie het lastig had met één executieve functie, was dit ook zo voor de andere executieve functies. Hoewel de kinderen vooruitgang boekten in hun executieve functies, gebeurde die groei voor alle executieve functies op dezelfde manier.’
Wat zij evenmin had verwacht: een deel van de kinderen had op 8-jarige leeftijd (kenmerken van) een andere ontwikkelingsstoornis dan waarvoor ze op 5-jarige leeftijd werden geselecteerd. Silke zegt daarover: ‘We moeten dus niet te vroeg een label plakken op kinderen. Want het kind kan op jonge leeftijd weliswaar een bepaalde kwetsbaarheid hebben, maar we kunnen nog niet zeggen wat die kwetsbaarheid precies inhoudt. We weten dus ook nog niet zo goed tot welke moeilijkheden dat op latere leeftijd kan leiden.’

Oproep tot brede cognitieve screening

Er wordt vaak van uitgegaan dat de lees- en spellingproblemen die kinderen met dyslexie ondervinden te maken hebben met hun fonologische vaardigheden. Silkes onderzoek toont echter aan dat de kinderen met een risico op dyslexie of een dubbel risico veel meer cognitieve moeilijkheden kunnen hebben en bijvoorbeeld moeite hebben met inhibitie, werkgeheugen, cognitieve flexibiliteit en informatieverwerkingssnelheid. ‘Ik zou het heel mooi vinden als er op termijn een cognitieve screening of toets zou kunnen plaatsvinden bij kinderen die gediagnosticeerd zijn of in ieder geval op de radar zijn gekomen. Zo kan inzichtelijk worden gemaakt waar het kind eventueel moeilijkheden mee kan hebben en hoe zich dat kan uiten in de klas. Niet om te stigmatiseren of om te labelen, maar wel om het kind goed te kunnen helpen. Dat is des te belangrijker omdat we weten dat problemen op latere leeftijd ook kunnen verergeren.’

Voorspellende factoren

Haar onderzoek heeft Silke nog meer doordrongen van de kwetsbaarheid van kinderen met een risico op dyslexie of een dubbel risico. ‘Vanuit mijn hart voor kinderen had ik gehoopt dat we ook wel een aantal vijfjarigen hadden geselecteerd waarmee op 8-jarige leeftijd uiteindelijk niks aan de hand bleek te zijn. Dus dat we hadden kunnen zeggen: zij waren gewoon wat laat met de ontwikkeling… We zien echter dat veel van deze kinderen op 8-jarige leeftijd nog steeds serieuze moeilijkheden ervaren.’

Invloed van omgeving

Pol Ghesquière zegt over de discrepantie tussen het beeld op 5- en 8-jarige leeftijd: ‘Dat kan ook te maken hebben met het feit dat de samenhang tussen cognitieve variabelen gedurende de ontwikkeling kan veranderen. Iedere fase die je in beeld brengt, heeft een zekere specificiteit, die ook te maken kan hebben met de omgeving. Er wordt vaak naar ontwikkelingsstoornissen gekeken als een losstaand iets, maar dat kan helemaal niet. Ontwikkeling is altijd een wisselwerking tussen het individu en zijn omgeving. Dus stimulering in een bepaalde richting of de pedagogische aanpak doet er wel degelijk toe, ook bij neurologische stoornissen.’

Geen standaardaanpak

Pol vervolgt: ‘De groep kinderen met dyslexie is zó heterogeen, zeker als er ook nog een comorbide conditie bijkomt. Voor een individuele benadering, zowel in het onderwijs als de zorg, moet je elk kind in zijn complexiteit in beeld proberen te krijgen. Een standaardaanpak werkt volgens mij niet. We moeten telkens op basis van zeer geïndividualiseerde diagnostiek kijken wat bij het kind de sterktes en zwaktes zijn en daar de interventie of behandeling op afstemmen. En zelfs dan zijn de effecten die je kunt sorteren vaak relatief bescheiden…’

Meer informatie

Back to top